zaterdag 27 april 2013

Lente



Jos keek naar zijn aardappelveld. Daar lagen ze, knolsgewijs in de aarde, te wachten tot ze zouden gaan groeien, schoon aangeaard, geen coloradokever te bespeuren.

Jos zuchtte, en leunde tevreden op zijn riek. Grote dichters hadden den aardappel bezongen, Ter Balkt, Cami en hier, op zijn veld, in zijnen hof groeiden ze.
Jos werd weemoedig en pinkte een traan weg, de natuur was toch schoon. Hoe zouden ze het hebben, daar onder de grond, terug van waar ze gekomen waren, rebirthing als het waren. Jos grinnikte, eigenlijk was hij best grappig, somtijds. En poëtisch.
Zijn gedachten dwaalden weer naar de petatten, de petatten, de petatten in zijne grond.

En toen gebeurde het. Ineens besefte hij iets vreselijk, ze lagen te stikken!

Hij had ze levend begraven, bedolven onder zand. Hij hoorde ze roepen, snakken naar lucht, hij hoorde ze huilen, en zachtjes naar adem happen, maar er was geen adem, ze zouden omkomen. En hij, hij was het monster dat dit op zijn geweten had. Een kind duw je toch ook niet terug in de moederschoot? Wat had hij gedaan?

Het angstzweet brak hem uit, hij keek achterom, kwam de politie al, snel hij moest iets doen.
En als een gek begon hij te graven, met zijn blote handen haalde hij de aardappels terug boven, hij suste, en huilde, en smeekte om vergeving.
De aardappels zwegen echter in alle talen.

Verslagen zat boer Jos tussen zijn uitgegraven petatten, petatten, de uitgegraven petatten op zijne grond.

1 opmerking: